KOOLZAAD - Piet Post

 

KOOLZAAD is vanaf 25 september verkrijgbaar. Vraag ernaar in je boekwinkel!

Hieronder publiceren we het eerste hoofdstuk van KOOLZAAD, de prachtige roman van viervoudig VvdM-winnaar Piet Post.

Als uitgeverij ondersteunen wij de lokale boekhandel en willen we liever niet niet via grote internetwinkels verkopen. Waarom? De schrijver krijgt een groter percentage, de boekwinkel heeft klandizie EN jij betaalt geen verzendkosten. Het is een driedubbele win. Dus: Vraag ernaar in je lokale boekwinkel! Toch liever online? Bestel hem dan hier. Op boekenbestellen.nl krijgt de schrijver de grootste marge.

Flaptekst

KOOLZAAD is een roman over de houdbaarheidsdatum van vriendschap en liefde. Een vrouw zoekt na vijftig jaar contact met een studievriend. Hij aarzelt: moet hij op de uitnodiging ingaan, of laat hij het verleden los?

Tijdens een lange wandeling door de koolzaadvelden in het hoge noorden zien we hoe sterk vriendschap kan zijn en hoe pijnlijk liefde. Uiteindelijk, na een afwisseling van heden en verleden, wordt de naakte waarheid zichtbaar. Die is ontluisterend, bevrijdend en reinigend tegelijk.

KOOLZAAD is een levensbeschouwelijke roman met humor, verwondering en nuchterheid die de lezer na de eerste bladzijde niet meer loslaat.


***


KOOLZAAD

Piet Post


1

De weg naar haar huis is lang en recht. Ik zie de boerderij al van ver liggen; op het asfalt moddersporen van de trekkers die hier het meest voorkomende voertuig zijn. Onderweg ben ik er al een paar gepasseerd: sommige gingen maar net genoeg aan de kant om mij in de gelegenheid te stellen hen op de smalle polderwegen in te halen. Andere niet. Juist niet, leek het. Onverzettelijke boeren; in een ruime cabine van alle gemakken voorzien, een eenpersoonskamer voor lange dagen op het land, op akkers die zich uitstrekken zo ver je kunt kijken. Wat heeft haar ertoe gebracht zich hier op het eindeloze Groninger land terug te trekken?
Boven de landerijen hangt een lucht die zwaar is van regenbuien. In de verte zie je gordijnen van neerslag, maar waar ik rij is het droog. Tijdens de rit brak af en toe zelfs de zon door: een valse zon, die blikkerend licht wierp over de koolzaadvelden in volle bloei, gemeen geel, alsof het een verzonnen kleur is. Maar de volgende minuut kletterde de regen op mijn voorruit, konden de ruitenwissers het nauwelijks aan. Wisselvallig. Labiel weer. De populieren die in lange rijen de wegen flankeren, staan het ene moment krom in de wind, dan weer fier recht. Eén keer zie ik er een vlucht kauwen uit waaien.
Als ik bijna bij de boerderij ben, schiet er een haas over de weg. Ik rem, maar weet niet zeker of ik hem toch niet geraakt heb. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik slechts het lege, natte asfalt. Ik heb geen tik gevoeld of gehoord. Of toch wel? Stom beest. Hier komen schat ik hooguit tien voertuigen langs op een dag en uitgerekend als er één van die tien nadert, moet hij de weg over. Mijn handen trillen een beetje als ik het erf opdraai.
Voor de boerderij is een grasveld met een reusachtige paardenkastanje, trossen bloemen in de knop. De kaarsen van de kastanje zijn vandaag druipkaarsen. Om het perceel staat een oude meidoornhaag, slecht onderhouden; er zitten gaten in. En aan de achterkant bij de kapschuur een rij populieren. Daar zal normaal gesproken de wind vandaan komen. Ik rij over het hobbelige erf waarop zich grote plassen hebben gevormd naar de kapschuur en parkeer daar mijn auto naast een trekker die eruitziet alsof hij in geen jaren heeft gereden. Er staat ook nog een personenauto, die van haar waarschijnlijk. Verder is de ruimte gevuld met boerengereedschap en andere benodigdheden. Daarachter zie ik nog andere bouwsels op het erf, ongeordend lijkt het, alsof iemand willekeurig wat hokken en schuren heeft uitgestrooid. Is dat allemaal in gebruik? Het lijken krotten, maar misschien speelt de regen me parten.
Als ik uitstap, klettert de regen ineens weer op het dak van de kapschuur. Het is niet koud, maar de regen neemt een onaangename kilte mee. Als ik het boeket bloemen uit de achterbak wil pakken en mij omdraai, staat ze plotseling achter me, kaplaarzen aan de voeten, een grote zwarte paraplu boven het hoofd. Het is goed dat ik een foto van haar op internet gevonden heb, anders had ik haar niet herkend. Haar gezicht is pafferig geworden, een beetje opgezet lijkt het wel. Het ooit blonde haar is grijs. Ze draagt het in een halflang kapsel, tot bijna op de schouders. Ik herinner me niet dat ze krullen had. Haar ogen zijn omkranst met rimpels, maar nu ik beter kijk, zijn het nog dezelfde ogen, grijsblauw, als de lucht op deze grillige dag eind april. En ook haar mond herken ik, de volle lippen die altijd in een beginnende lachstand stonden waardoor haar gezicht voortdurend een ironische trek had. Ze had je door, je moest niet denken dat ze je niet door had. Mijn handen trillen nog steeds een beetje. Is dat nog van de haas of is het van deze ontmoeting, dit weerzien?
“Ik zag je aankomen,” zegt ze, “en de bui ook. Het leek me wel zo netjes je even met een paraplu naar binnen te loodsen.”
En dan kussen we elkaar, onwennig na al die jaren, op de wangen, drie maal. Ik leg mijn handen op haar schouders omdat je ze ergens moet laten, zij houdt met de hare de paraplu vast en raakt mij alleen met haar lippen, warm, vochtig een beetje, maar niet onaangenaam. Ze gaat mij voor naar een haveloze deur die toegang biedt tot een betegelde hal waar een paar kistjes staan met een soort knollen die ik niet meteen thuis kan brengen. Op de grond ligt een krant met twee paar modderschoenen. Ze zet haar kaplaarzen ernaast en gooit haar jas over een stoel. Ik hang de mijne netjes op de kapstok. Er hangt een spiegel naast. Ik haal een hand door mijn haar en zie hoe bleek mijn gezicht is in de schemerige hal. Ik loop achter haar aan een grote kamer in waar het nauwelijks lichter is. Het ruikt er een beetje muf. Op een lange tafel tegen de muur liggen stapels papieren, kranten en boeken, van alles door elkaar, scheef en ongeordend. Dat is niet veranderd. Op een van de stapels staat een bordje met een restje macaroni. Om een lage tafel in het midden staat een aantal oude stoelen, een kringloop-verzameling zo te zien, alle decennia van de vorige eeuw zijn vertegenwoordigd. Er brandt een staande schemerlamp uit dezelfde verzameling. Ik ga in de oorfauteuil daarnaast zitten. Het licht van de lamp schijnt op mijn gezicht. Ik vraag me af wat ze ziet als ze naar mij kijkt.
Ze schenkt thee in twee grote mokken en gaat dan tegenover me zitten. De monsterlijk grote theepot herken ik. Het olifantje is nog steeds zijn slurfje kwijt.
“Fijn dat je er bent,” zegt ze.

***

Piet Post (Groningen, 1957) is viervoudig Verhaal van de Maand-winnaar en figureert steevast op de favorietenlijstjes van juryleden. Hij studeerde theologie en rechten. Eerder publiceerde hij de romans Nabestaan en Krassen in de lak.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Logo vorderingen