NULPUNT - Day Lernout
NULPUNT is een duistere, wrang-komische literaire thriller over schuld, liefde en de illusie dat fouten herstelbaar zijn.
Ellington Bell heeft altijd geprobeerd om juist te handelen. Maar wanneer de wereld om hem heen geleidelijk instort, ontdekt hij dat zelfs gerechtvaardigde keuzes verkeerd kunnen uitpakken.
Door een reeks noodlottige gebeurtenissen raakt hij verstrikt in de meedogenloze wereld van de New Yorkse maffia en wordt hij gedwongen een aantal hartverscheurende keuzes te maken. Maar al snel ontdekt hij dat geen enkele daad zonder gevolgen blijft.
Met de melancholie van Kazuo Ishiguro, de morele gelaagdheid van Matt Haig en de spanningsboog van Blake Crouch verkent NULPUNT wat er gebeurt wanneer tijd, verantwoordelijkheid en liefde met elkaar botsen.
Een beklemmend en meeslepend verhaal over de fragiele grens tussen goed en kwaad, de keuzes die we maken en de onmogelijkheid om aan jezelf te ontsnappen.
Informatie
Het manuscript van NULPUNT won de Manuscripten wedstrijd van onze uitgeverij.
De eerste twee hoofdstukken lees je hieronder.
NULPUNT bestel je het liefst direct bij de drukker online. Of natuurlijk op Bol.com NULPUNT is ook te bestellen bij de betere boekhandel.
Een ebook versie voor KOBO en KINDLE komt volgende week beschikbaar.
Een ebook versie voor KOBO en KINDLE komt volgende week beschikbaar.
Lof voor NULPUNT
“Fantastisch! Een sterk debuut dat je tot de laatste bladzijde in zijn greep houdt. Een absolute aanrader!”
Geert Taghon, auteur van ‘Skunk’
“Liefde, schuld en zelfs de tijd botsen in dit opwindende kat- en muisspel dat je meesleurt tot voorbij de laatste pagina.”
Yves Peirsman, auteur van ‘Oude Wonden’ & ‘Praat dan met mij’
“Leest als een trein! Filmische taal! Genoten!”
Reacties van lezers van Nulpunt
Fragment
-1-
Dit is een verhaal over tijdreizen, maar ironisch genoeg is het ook een verhaal over mensen die altijd en overal te laat komen. Want dat soort mensen bestaat nu eenmaal. Mensen die er met de beste wil van de wereld niet in slagen om op een afgesproken tijdstip op te dagen, hoe hard ze ook hun best doen. Ellington Bell was zo iemand. En dat heeft het verloop van zijn leven op tal van manieren beïnvloed, zowel in de positieve als in de negatieve zin. Het enige waarvoor Ellington Bell ooit op tijd kwam, was zijn eigen geboorte. Die was uitgerekend voor 10 december 1980. En precies op die dag kwam hij schreeuwend en huilend ter wereld. Het was twee dagen nadat Mark Chapman vier kogels in de rug van John Lennon had geboord en de dag voordat de twee uur durende proefaflevering van Magnum, P.I. op CBS werd uitgezonden. Het was ook de dag waarop de moeder van Ellington al huilend en schreeuwend aan haar einde kwam op een met bloed doordrongen ziekenhuisbed in de verloskamer van het Kings County Hospital Center in Brooklyn, New York City.
Het was even na vijf uur 's ochtends. Buiten kleurde de hemel grijsblauw. Behalve het geluid van piepende schoenen op een linoleumvloer was het in het doorgaans drukke ziekenhuis op dit uur merkwaardig stil.
Een uitgeput ogende verpleegster kwam de wachtkamer binnen. Ze bladerde door de papieren die ze voor zich uit hield en richtte zich tot de vijf bezoekers die over de ruimte verspreid zaten. Twee van hen lagen te slapen. ‘Duncan Bell?’
Duncan keek haar aan en stak zijn hand op.
‘Wilt u mij volgen, alstublieft?’
Hij knikte, hees zijn oude lijf uit het plastieken stoeltje en volgde de verpleegster naar een kantoor aan het einde van de gang. Binnen zei ze: ‘Gaat u zitten, meneer Bell, de dokter komt zo meteen bij u.’
‘De dokter?’ vroeg Duncan. ‘Waar is Catherine?’
‘De dokter komt zo meteen,’ herhaalde de verpleegster, waarop ze het kantoor verliet en de deur achter haar in het slot liet vallen.
Duncan nam plaats. Hij bekeek zijn reflectie in het raam. Het viel hem op hoe oud hij eruitzag en hoe donker de nacht daarbuiten was. Terwijl zijn blik door de kamer dwaalde, kwam een vrouw van rond de veertig binnen. Ze schudde Duncan de hand. ‘Dokter Bowers,’ zei ze.
Ze nam voorzichtig plaats op de stoel naast Duncan. Haar ogen zochten de zijne, maar bleven ergens halverwege hangen. Ze leek te willen spreken, maar vond de woorden niet. Duncan wist precies wat ze te vertellen had.
‘Meneer Bell,’ zei ze, haar blik viel kortstondig op het dossier dat ze naast haar had gelegd, ‘uw dochter, Catherine Bell, werd vannacht binnengebracht?’
‘Ja,’ antwoordde Duncan. ‘Ze stond op het punt te bevallen. Is alles in orde?’
Dokter Bowers slikte en legde haar hand op zijn schouder.
‘Ik ben bang dat ik slecht nieuws heb, meneer Bell.’
Duncans handen lagen in zijn schoot gevouwen. Dokter Bowers nam ze vast in de hare. Duncan beantwoordde het gebaar met een knikje en sloeg zijn blik naar beneden.
‘Ja,’ prevelde hij. ‘Ik weet het.’
Die morgen, in dat kleine, slecht verlichte kantoor vertelde dokter Bowers dat Catherine was overleden aan de gevolgen van ernstig bloedverlies en complicaties na een vruchtwaterembolie, één uur nadat ze het leven had geschonken aan een jongetje dat iets meer dan drie kilogram woog en net geen vijftig centimeter groot was. Duncan keek haar wezenloos aan. De dokter vroeg hem wie de vader was.
‘Die is er niet,’ gromde hij, duidelijk makend dat er verder niets over te vertellen viel.
Dokter Bowers knikte. ‘Ik begrijp dat ik u hiermee overval,’ ging ze verder, ‘maar mag ik in dat geval uw naam opgeven als wettelijke voogd?’
Duncan knikte zachtjes, zonder haar aan te kijken.
‘Ik heb zowel uw mondelinge als uw schriftelijke toestemming nodig, meneer Bell.’
‘Ja,’ zei hij. Hij keek haar recht in de ogen. ‘Ik ben het enige overblijvende familielid, ik neem de voogdij op mij.’
‘Goed, de papieren kunnen we later op orde brengen. Heeft u al nagedacht over een naam?’
‘Een naam?’
‘Voor de baby, hoe wilt u de jongen noemen?’
Duncan sloot zijn ogen. ‘Ellington,’ zei hij. Op zijn lippen verscheen een voorzichtige glimlach. ‘Noem hem Ellington.’
Enkele uren later stond Duncan Bell in een verlaten ziekenhuiskamer naast een leeg bed. Met een kind in zijn armen, het uurwerk van zijn dochter in zijn binnenzak en een waas van tranen in zijn ogen. Buiten viel het zonlicht over Clarkson Avenue en kondigde de dag zich onverstoorbaar aan, alsof de gruwelen van die nacht zich nooit hadden voltrokken. Duncan had een baby groot te brengen en een begrafenis te regelen. En de wereld zou niet wachten. Maar dat wist hij. Dat had hij altijd al geweten.
-2-
Dat Ellington Bell altijd en overal te laat kwam, was misschien te wijten aan het horloge van zijn moeder. Dat had hij van zijn grootvader gekregen voor zijn zestiende verjaardag.
‘Dit horloge heeft me altijd herinnerd aan de tijd die we wél hebben, en hoe we die moeten gebruiken,’ had zijn opa gezegd. Het stond al stil toen Ellington het kreeg, en in de vijf jaar dat hij het droeg, had het nooit gewerkt. Dat Ellington doorgaans met zijn hoofd in de wolken liep en niet het minste besef had van tijd, was waarschijnlijk een even grote oorzaak van zijn onverbeterlijke laattijdigheid, maar daarover waren de meningen ten huize Bell verdeeld. Zijn grootvader, Duncan, had hem al talloze keren gewezen op zijn verstrooidheid, tot groot ongenoegen van Ellington. Duncan had het hem keer op keer vergeven. En dat zou hij na vandaag ook weer doen, hoe wrang de gevolgen ook zouden zijn. En dat er gevolgen waren, daar was Duncan van overtuigd. Daar was hij honderd procent zeker van. Hij wist dat vandaag de dag was waarop alles zou veranderen. En hij wist dat die dag zou beginnen met Ellington die te laat was.
De deuren van het metrostel openden met een sissend geluid. Ellington stormde de trein uit en vloog de trappen van het Washington Square metrostation op. Hij baande zich een weg naar boven tussen pendelaars, zwendelaars en bedelaars. Het was druk, het was even over negen en het zag ernaar uit dat hij onherroepelijk te laat zou komen. Zijn haren waren ongekamd, zijn hemd zat fout geknoopt en de veters van zijn schoenen deelden bij elke stap een kleine zweepslag uit aan zijn kuiten. Om de zoveel treden vlogen er enkele loszittende papieren uit zijn rugzak en omdat dit New York was, zou niemand hem daarop wijzen. Binnenkort zou de volledige inhoud van zijn tas onverbiddelijk ten prooi vallen aan de onverschilligheid die zo kenmerkend was voor de bewoners van deze stad.
‘Rustig aan, idioot! Je haalt het toch nooit,’ kakelde een gek uitziende vrouw.
Ellington had haar nog net kunnen ontwijken toen hij de bocht kwam uitgevlogen. ‘Toch wel,’ riep hij zonder omkijken. ‘Ik moet het halen.’
Een tweede karaktertrek van Ellington was zijn ongebreidelde optimisme. Een aimabele eigenschap die van hem een mooi persoon maakte, maar verder weinig zoden aan de dijk zette. Ik moet het halen, herhaalde hij in gedachten terwijl hij de trappen met drie treden tegelijk beklom. En hij had volkomen gelijk, hij moest het halen. Zijn toekomst aan de universiteit van New York hing ervan af. De docenten van het departement chemie hadden een maand geleden besloten om hem een allerlaatste kans te geven. En deze keer was het menens. Als hij zijn scriptie niet stipt om kwart over negen binnenbracht, zou hem verzocht worden om hun tijd — en bij uitbreiding die van zichzelf — niet langer te verkwanselen. Hun geduld was op en dat hadden ze meer dan eens duidelijk gemaakt. Ellington was er in de loop van het afgelopen academiejaar niet één keer in geslaagd om zich tijdig aan te melden. Noch in de les, noch op examens, noch bij sociale aangelegenheden. Opdrachten werden consequent te laat ingediend. Groepswerken zag hij compleet over het hoofd. Boeken las hij dan weer wel, alleen waren het de verkeerde. Of toch niet degene die op de verplichte leeslijst stonden. De enige reden dat de faculteit hem vandaag nog een kans wilde geven, was dat ze overtuigd waren van zijn talenten. Want daaraan had hij kennelijk geen gebrek. De cijfers spraken voor zich. Zijn resultaten waren verbluffend, zeker aangezien hij zijn examens aflegde in de helft van de voorziene tijd, om de simpele reden dat hij steevast te laat aankwam. Maar de cijfers alleen waren niet voldoende om over te gaan naar het volgende jaar. Zijn scriptie telde voor zestig procent van de punten en zou de doorslag geven. En die scriptie moest vandaag binnen. Als dat niet ten laatste om kwart over negen was gebeurd, mocht hij de rest van zijn academische carrière vergeten.
Ellington keek op zijn horloge. Dat gaf zoals altijd aan dat het bijna half vier was. Tijd genoeg in de wereld waar de wijzers stilstonden. De klok boven de ingang van het metrostation was minder mild. In werkelijkheid was het zeven over negen. Ellington had nog acht minuten.
Ik moet het halen, dacht hij opnieuw. Ik moet het halen.
Soms zit het tegen en wil er simpelweg niets lukken, hoe erg je ook je best doet. Dat gold zeker in het geval van Ellington Bell. Maar toch, heel erg soms, in uitzonderlijke gevallen, was het lot hem gunstig gezind en slaagde hij er als bij wonder in om ergens op tijd aan te komen.
Ellington heeft het uiteindelijk gehaald, met twee minuten over op de klok. Alleen wist hij toen nog niet, toen hij compleet bezweet, hijgend en triomferend glimlachend voor de jury stond, dat zijn scriptie in stukken verspreid lag over de trappen van het Washington Square metrostation. Soms zit het tegen.

Reacties
Een reactie posten